Deze week gaan we gebukt onder zeer koude polaire lucht met als gevolg temperaturen ver onder het vriespunt. Het valt echter nog af te wachten of we te maken zullen hebben met een ware koudegolf want door de klimaatopwarming is de kans op een koudegolf gereduceerd tot één keer om de 12 jaar.
Dat hebben klimaatwetenschappers van onderzoeksorganisatie VITO berekend op basis van de gegevens uit het Copernicus Climate Change-platform van de Europese Commissie.
We spreken over een koudegolf bij 5 opeenvolgende ijsdagen. Dat zijn dagen waarop de maximumtemperatuur onder het vriespunt blijft. Bovendien moeten drie nachten berekoud zijn, met temperaturen die niet boven de -10 graden stijgen.
In het verleden kwamen koudegolven geregeldvoor: zowat één keer in de 6 jaar. Door de klimaatopwarming is de kans nu al dubbel zo klein: één keer om de 12 jaar. De laatste koudegolf dateert al van 2012.
Koudegolven hebben een grote impact op onze samenleving, zoals de verkeerschaos die daardoor ontstaat en koudestress. Blootstelling aan extreme koude kan immers leiden tot onderkoeling en verhoogt indirect de kans op cardiovasculaire aandoeningen of luchtweginfecties.
In dat opzicht is de verminderde kans op koudegolven een van de weinige positieve kanten van de klimaatverstoring vanwege de mens. De hamvraag is of dit positieve effect kan opwegen tegen de sterke opmars van hittegolven waarbij het verband met oversterfte veel duidelijker is.
De verminderde kans op koudegolven heeft bovendien ook een negatieve keerzijde voor de natuur: planten en dieren uit onze streken zijn afgestemd op koude wintertemperaturen. Latere groeistadia, zoals de bloemzetting bij planten, gebeuren pas optimaal als de planten een koudeperiode hebben doorgemaakt.
De koudegolven zijn ook goed om de opmars van invasieve soorten te stuiten. Deze soorten gedijen door de opwarming van de aarde steeds beter in meer noordelijke streken en vormen een bedreiging voor de inheemse soorten.
Maar ze zijn veelal niet goed bestand tegen hele lage temperaturen die in hun oorspronkelijk leefgebied niet voorkomen.
Tot slot betekenen koudegolven natuurlijk ook dat meren en rivieren gaan bevriezen. Als in de toekomst minder koudegolven voorkomen, vermindert daarmee ook de kans op sneeuw- en ijspret. Voor onze noorderburen betekent dit een rechtstreekse bedreiging voor de befaamde Elfstedentocht.
Zien we nu al dat koudegolven steeds minder voorkomen, tegen 2050 daalt de kans tot één keer om de 20 jaar en tegen eind deze eeuw slechts een keer per kwarteeuw.
Bovendien zullen de koudegolven steeds korter worden: ze zullen gemiddeld twee dagen minder lang duren. Waar het er nu nog negen zijn, zal dat dalen tot 7 dagen.
Deze veranderingen zijn indrukwekkend, maar eerder optimistisch omdat ze gebaseerd zijn op een gematigd scenario (RCP4.5; representative concentration pathway 4.5) van het IPCC (Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering van de Verenigde Naties).
In een pessimistisch klimaatscenario (RCP8.5) worden koudegolven zo goed als ondenkbaar: slechts twee keer per eeuw of slechts om de 50 jaar. In dat geval komen natuurlijke schaatsbanen hoogstwaarschijnlijk alleen nog voor in onze geschiedenisboeken.'