Weinig Belgische architecten hebben zò'n markant en verscheiden oeuvre nagelaten als Léon Stynen (1899-1990). Meer dan vijftig jaar lang, van de vroege jaren 1920 tot aan het einde van zijn professionele loopbaan in 1977, was hij actief als architect, stedenbouwkundige en designer. Hij was over het hele land werkzaam, met een grote voorliefde voor zijn geboortestad Antwerpen. Zijn faam dankt hij niet alleen aan zijn oeuvre, maar ook aan zijn rol in het onderwijs en aan zijn engagementen in talrijke belangenverenigingen en socio-culturele organisaties. In alle publicaties over de Belgische architectuurgeschiedenis staat Stynen vermeld als een van de toonaangevende architecten van zijn generatie. Enkele sleutelwerken van het modernisme in België staan op zijn naam.
Léon Stynen kreeg zijn opleiding tot architect aan de Antwerpse academie. Naast de realisatie van een belangrijk architecturaal oeuvre speelde hij ook een grote rol in de ontwikkeling van het architectuuronderwijs en de uitbouw van beroepsstructuren in België. Hij werd in 1948 directeur van de architectuurafdeling van de academie van Antwerpen. In 1950 volgde hij Herman Teirlinck op als derde directeur van het Hoger Instituut voor de Sierkunsten Ter Kameren. In 1963 werd hij de eerste nationale voorzitter van de toen opgerichte Orde van Architecten. In 1939 ontwierp Stynen samen met Henry van de Velde en Victor Bourgeois het Belgisch paviljoen voor de wereldtentoonstelling in New York. Bekende gebouwen van Stynen zijn deSingel (fase 1 en 2), de BP-building, de casino’s van Oostende en Knokke.
Bij de openingsavond van de tentoonstelling op 11 oktober 2018 verschijnt een nieuwe publicatie over de architect, onder de titel 'Léon Stynen. A life of architecture'.