De eerste plannen voor de aanleg van een verbindingsweg tussen Antwerpen en Boom werden halfweg de achttiende eeuw gesmeed. Het Oostenrijkse bestuur voerde toen een actieve wegenpolitiek en stimuleerde de aanleg van steenwegen. De verbinding met Boom was belangrijk omwille van de verbinding over water met Brussel.
Vóór de aanleg van de Boomsesteenweg verliep het vervoer tussen Antwerpen en Brussel hoofdzakelijk per schip. Via de Schelde en de Rupel voeren zeilschepen tot in Klein-Willebroek. Van daaruit kon men met een trekschuit via het kanaal Brussel-Rupel (een van de oudste kanalen van Europa) verder naar Brussel.
Het traject van Willebroek tot Antwerpen was niet zonder risico’s. Vooral het stuk over de Rupel kon bij slecht weer gevaarlijk zijn en getijden en wind maakten het uur van aankomst vaak onzeker. Daarom groeide het idee om een steenweg aan te leggen die Antwerpen met het kanaal naar Brussel verbond, met Boom als overslagpunt tussen het vervoer over water en het vervoer over land. De reis per koets of ‘diligence’ zou niet alleen sneller maar ook comfortabeler verlopen dan die per schip.
In 1763 gingen de werken van start. Vanaf 1765 konden passagiers met een diligence, voortgetrokken door paarden, over de nieuwe, kaarsrechte kasseiweg tot Boom reizen. Om de exploitatiekosten te kunnen dekken, moest er tol worden betaald aan een drietal barelen. In Boom staken de passagiers de Rupel over om met de trekschuit de trip naar Brussel verder te zetten.
Heinrich Sander, Duits natuurkundige, beschreef in 1776 in een dagboek zijn reis van Brussel naar Antwerpen:
"Het traject over water duurt vijf uur. Het punt waar men uit de trekschuit moet, heet Willebroek. Vandaar ging de reis verder per voiture. Met vijftien personen, zaten we er heel erg opeen gepakt. De weg van daar naar Antwerpen is een lange, rechte, aangename weg van 2,5 uur. Men ziet de stadstoren van Antwerpen al 1,5 uur op voorhand! Ik hoorde vertellen dat men ook via het water in Antwerpen geraakt, maar sinds drie schepen met man en muis vergingen, heeft men dit traject aangelegd.’"
De Boomsesteenweg doorsneed aanvankelijk landerijen, maar de gunstige ligging zorgde ervoor dat er zich snel nieuwe industrieën langsheen de steenweg vestigden en het verkeer nam hand over hand toe. Vanaf eind negentiende eeuw reed er een stoomtram over de Boomsesteenweg. Niet veel later verschenen de eerste auto’s.
In de jaren vijftig bouwde het leger twee baileybruggen – tijdelijke noodbruggen – aan de Boomsesteenweg om een vlot verkeer tussen Antwerpen en Brussel te garanderen. De ene brug kruiste de spoorlijn, de andere de Jules Moretuslei. Het waren de voorbereidingen van de wereldtentoonstelling Expo ’58 en de hoogdagen van koning Auto. Met de aanleg van de bruggen wilde men van de Boomsesteenweg een vlotte verbindingsweg maken tussen Antwerpen en de wereldtentoonstelling in Brussel. Automobilisten ervoeren beide bruggen als een dubbele hobbel in de weg, en doopten de constructie om tot de kemelbrug, verwijzend naar de bulten van een kameel.
De piepende baileybruggen waren sommigen echter een doorn in het oog. In 1968 ontmantelde het leger de kemelbrug. Er zou een betonnen viaduct met een lengte van 1740 meter in de plaats komen, dat als een heuse snelweg boven de oude Boomsesteenweg zou uittorenen. In 1970 waren de werken klaar. Op 5 oktober werd het viaduct ingehuldigd met een groots vuurwerk.
"Er was aanvankelijk wel enig verzet geweest tegen een brug. Men had in Wilrijk zelf aanvankelijk liever een tunnel gezien.’"
(Burgemeester Kiebooms, in ‘Viadukt te Wilrijk plechtig opengesteld’, GvA, 06.10.1970)